Terugblikje Geheugenkoor Alkmaar

15 april 2016

 

Het is er weer allemaal vanmiddag: de slappe lach, gezelligheid, warmte, een beetje verdriet, herkenning, verbazing, plezier!  Het geheugenkoor als afspiegeling van het leven.

 

Het lied Storm op zee zorgt voor de slappe lach. De tekst van het liedje is eenvoudig:

Storm op zee

De benen stevig op het dek

Het hoofd geheven in de nek

Storm op zee

Ja, storm op zee

De uitvoering is wat moeilijker. Mieke vraagt ons in een kring te gaan staan, stevig op de plaats te marcheren, de armen te bewegen en bij de derde regel het hoofd achterover te buigen. Bewegen en zingen … moet kunnen. Nee, niet bij allemaal. Enkele dames gaan snel zitten.  “Als het stormt kunnen we niet blijven staan.” En dan vergissen ze zich in de tekst. Ze zingen “De benen stevig in de nek.” Ze lopen rood aan, de tranen biggelen over de wangen. De slappe lach!

 

In het midden van de zaal staat een prachtige vaas met bloemen. Mooie voorjaarstakken. Ria D hangt stoïcijns met houten wasknijpers twee geitenwollen sokken aan de bloemen. Verbazing alom. Het liedje dat ze vervolgens met An en Bob zingt, maakt het duidelijk. Trek je wollen sokjes aan Marjolijne!

 

Het beetje verdriet komt naar boven naar aanleiding van het gedicht dat Margriet voordraagt. Eerst vertelt ze getwijfeld te hebben over de keuze van dit gedicht. Maar ja, ze vindt het zo mooi. En omdat het zo mooi is wil ze het graag met ons delen. Het is een gedicht van Toon Hermans en gaat over een dagje uit in Amsterdam. De ik-persoon winkelt, gaat naar een museum, luistert naar een straatmuzikant, ziet mensen van allerlei pluimage, koopt een krantje van het Leger des Heils. En ziet steeds een man … een dronken man of misschien is hij ziek. Een eenzame man in een portiek. De ik-persoon doet niets. Aan het einde van de dag herinnert hij zich juist die man.

We luisteren naar het gedicht. Bedanken Margriet. En gaan door het volgende programmaonderdeel.

Annemiek en Gertje spelen een tarantella op de accordeon en dwarsfluit. Vrolijke, opzwepende muziek die steeds sneller gaat. Bob vertelt hoe hij deze dans gedanst heeft. De vrouwen stonden stil in het midden en de mannen dansten eromheen. Over een dans vertellen is natuurlijk niet genoeg, dus doet hij het met Mieke voor.

De tarantella wordt overigens ook de spinnendans genoemd naar de tarantulaspin. In de zestiende eeuw dacht men dat de beet van deze spin dodelijk was en alleen bezworen kon worden door heel wild te dansen. Inmiddels weet men beter, maar de traditie van het dansen is blijven bestaan.

Dan wil Ans graag wat zeggen. Zij heeft vroeger in Amsterdam gewoond. Toen haar man overleden was ging ze geregeld wandelen. Een buurvrouw sprak haar aan en complimenteerde haar door te zeggen dat ze het zo knap vond dat Ans erop uit trok. Ans antwoordde toen dat ze zich toch wel vaak erg eenzaam voelde.  Hoe je eruit ziet of wat je doet zegt niet altijd iets over hoe je je voelt. De gebeurtenis was in haar herinnering gekomen toen ze het gedicht van Toon Hermans hoorde.  Tijdens de muziek had ze erover gepeinsd. We praten even over eenzaamheid. De meesten van ons kennen het gevoel van eenzaamheid en/of herkennen het gevoel van machteloosheid als je ziet dat een ander eenzaam is. Hoe gaan we daar mee om? Wat kunnen we eraan doen? Zingen, dat helpt soms. In ieder geval vanmiddag!

 

Groet,

Marja Ruts

 

Marjolijne

Ik weet waaraan je denkt, Marjolijne
Aan die man met dat nobele gezicht
Zijn lei is schoner dan de mijne
Allicht, allicht

Maar denk eens aan al die wichtjes die je bij hem krijgen zou
Al die nobele gezichtjes, niks voor jou, niks voor jou

Doe je wollen sokjes aan, Marjolijne
Kom langs de zoldertrap zo zachtjes als je kan
Waarom denk je dat die maan daar staat te schijnen
Marjolijne, ik word er zo weemoedig van
Hier beneden ligt een perkje te geuren
Het decor voor het begin van een roman
Waarom blijf je nou nog boven zitten zeuren
Marjolijne, Marjolijne, Marjolijne, doe je wollen sokjes an

Ik weet waaran je denkt, Marjolijne
Aan die schlemiel met dat parelgrijze vest
Zijn banksaldo is hoger dan het mijne
Weet ik best, weet ik best

Maar denk eens aan al die visite die je bij hem krijgen zou
Allemaal vesten in de suite, niks voor jou, niks voor jou

Doe je wollen sokjes aan, Marjolijne
Kom langs de zoldertrap zo zachtjes als je kan
Waarom denk je dat die maan daar staat te schijnen
Marjolijne, ik word er zo weemoedig van
Hier beneden ligt een perkje te geuren
Het decor voor het begin van een roman
Waarom blijf je nou nog boven zitten zeuren
Marjolijne, Marjolijne, Marjolijne, doe je wollen sokjes an

Ik weet waaraan je denkt, Marjolijne
Aan die vent met dat ravenzwarte haar
Zijn haar is dikker dan het mijne
't Is waar, 't is waar

Maar denk eens aan al die knulletjes die je bij mij krijgen zou
Allemaal donkerblonde krulletjes, die van jou, die van jou

Muziek Wim Sonneveld

Tekst Annie M.G. Schmidt

1958

 

Amsterdam

Ik heb vandaag in Amsterdam wat rondgekeken

En wat gewinkeld, want dat had ik haar beloofd,

Ze heeft de tassen met de tassen vergeleken

En het werd een grappig hoedje uit de P.C. Hooft

 

Bij het museum speelden kinderen op de trappen,

Bij Americain daar speelde iemand mandolien,

Ik zag twee mannequins in een Ferrari stappen

En ik heb een man gezien …

Ik heb een man gezien

 

Ik zag een vrouwtje bij een kraam wat bloemen kopen,

Ze droeg een bossie als een baby op d’r arm

Ik zag ze bij de Albert Cuyp een pandje slopen

En in de tram zei iemand zachtjes: “Blinde darm.”

 

Bij het Frederiksplein krioelde het van de mussen

En uit een bus riep iemand: “Doe de groeten aan Rien,”

‘k zag bij de Munt een paartje gulzig staan te kussen

En ik heb een man gezien …

Ik heb een man gezien …

 

Ik zag de vreemde vogels en de doodgewone

Bij het Lido, op het terras, ’n ouwe acrobaat,

Er stond een scheve orgelman met jubeltonen

Ik kocht een krantje van een jonge heilsoldaat.

 

Ik zag een ober op een viltje staan te rekenen,

Een dure dame in een jurk van aubergine

En kinderen zag ik bloemen óp het asfalt tekenen

En ik heb een man gezien …

Ik heb een man gezien …

 

Zo alleen …

Zo alleen …

 

Een oude vrouw zei: “Kijk die man daar nou es leggen,”

Ik heb gekeken, iemand anders zei: “Hij ’s zat,”

Toen liep ik door … ik vind, ik had iets moeten zeggen …

Ik zit nog steeds te denken, maar ik weet niet wat.

 

Ik vraag me af, waaróm ik hem niets heb gegeven

En niet gevraagd heb: ”Ben je zat of ben je ziek,“

Wat mij van Amsterdam ’t meest is bijgebleven,

Dat is de eenzaamheid … een man in een portiek …

 

Toon Hermans; Groot versjesboek